der
LIEFDE
JEZUS.
7
Cmeell
my,
Heere,
zo
zal
ikgencezenworden.
Jer.
XVII:
14.
(jelyk
de
Zon
de
onrypc
vrucht
befchynt,
En
met
ecn
fchat
van
vriendelyke
krachten
Eoorbalfemt,
dat
de
wrange
aard
verdwynt,
Totfmaak
der
geen
die
op
haar
rypheid
wachten,
Zo
00k,
myn
God:
De
Ziel,
in
haar
natuur
,
En
wilden
aard,
nit
Adams
boom
gebooren,
Is
wrang
en
wrect,
door-bitterd,
flraf,
en
zuur,
Onaingenaam
om't
proeven
te
bekooren.
Wat
cift
haarnood?
Watanders,
alsdeZon,
Diceeuwig,uitde
Alle
k
r
a
c
h
t,
gereczen,
Met
vriend'ly
kheid
de
ftrenge
macht
verwon,
Zyr
balfem
kan
de
onrype
Ziel
geneezen.
Gy
moet
het
doen,
6
God!
myn
Zonnefchyn:
Uw
Goed,
en
Zoet,
en
angftverkwikkend
leven,
Moet
myn
Natuur
een
temperantfy
zyn
5
Ik
moet
myn
Zuur,
en
gy
uw
Zoetheid
geeven.
o
God,
myn
lief,
doorftraalt
den
wilden
aard.
Wy
zuchten,
om
in
uwen
proef
te
fmaaken,
Als
viuchten,
door
uw
heilig
licht
herbaart,
Op
dat
wy
00k
uw
vriend'lyk
hert
vermaaken.
A
4
1
o
God,
Permalink: http://pid.emory.edu/ark:/25593/sjdcn