V
O
O
R
Z
A
N
G.
Gelyk
het
bloozend
Morgen-licht,
A1
die
haar
rug
na't
Weften
keeren,
Zo
helder
draagt
in't
aangezicht,
Zo
doet
de
Zonnefchyn
des
Heeren,
Keert
uwes
herten
rug
na
de
aard>
Dan
zal
den
Hemel
u
bedaagen,
Die
altoos
lichte
ftraalen
baard
,
En
haar
ontmoet,
die
naar
hem
vraagen.
o
Allerfchoonfte
Morgen
Zon
,
Van
alle
eeuwigheid
gereezenj
Wiens
opgang
nooit
met
tyd
begon,
Wie
anders
zouw
de
lieffte
weezen?
Weg
onbedachte
waereldling,
Verlieft
op
flechte
beuzelingen,
(Jw
lieffte
is
een
nietig
ding,
Wat
zouw
men
die
ter
eeren
zingen?
Ofvraagt
gy
noch,
zo
wel
gemoed,
In
uw
gedachten
gaauw
en
fchrander
j
Wie
hy,
die
onze
liefde
voed,
Dan
zo
veel
meer
is,
als
een
ander
?
Uw
Lief
is
Aarde,
en
onze
is
God
Hier
nooden
wy't
befluit
der
Wyzen,
Wie
deelder
is
van't
befte
lot,
Het
meeft
te
lieven
en
te
pryzen.
Ontfluit
uw
innerlyk
gehoor
,
Om't
machtig
onderfcheid
te
hooren,
Op
dat
het
ook
uw
luft
bekoor,
Permalink: http://pid.emory.edu/ark:/25593/sjczw