VOORZANG,
In't
eeuwig,
eind'loos,
ongemeeten.
Den
grooten
Zoon
des
Vaders
zyt,
Een
heilig
liefden-licht
geheeten
j
Doe
u\v
gefpeel
verdorven
was,
Woud
gyze,
uic
liefde,
niet
verlaaten,
Op
dat
de
Elende
weer
genas,
Ontfloot
zich't
wonder,
boven
maaten,
God
heeft
de
waereld
zo
bemind,
Dathyzyn
Eenigen
Gebooren
Beminden
Zocn,
en
heilig
Kind
,
Gegeeven
heeft,
om't
kwaad
te
fmooren.
Godgaf
j
om't
zwaare
werk,
des
Noods,
Niet,
Eender
Zoonen5maardien
Een
en:
Dat
is
wat
heerlyks,
en
wat
groots
!
Den
armen
Menfch
tot
heil
verfcheenen.
Den
Jerubyn,
zo
hoog
en
fchoon,
Uit
God
gebeeld,
van
zyne
Krachten
,
Is
ook
Gods
Kind,
en
lieven
Zoon,
Gekroond
met
Koninglyke
machten:
Den
menfch,
van
God
zo
zeer
bemind,
Uit
hem
5
en
door
hem,
fchoon
gefchapen,
Is
ook
Gods
Zoon,
en
waardig
Kind,
Om
vreugde
uit
zyne
deugd
te
raapen
!
Wie
is
dan
deeze
?
hoog
en
waard:
Van
welke
zich
het
Woord
laat
hooren.
Op
zulken
hoogen
fchoonen
aardi
God
Gaf
Zyn
Eenigen
Gebooren?
Hier
Permalink: http://pid.emory.edu/ark:/25593/sjcs6