58
's
"MENSCHEN
BEGIN,
Psalm
XI:
4,
5.
De
HEERE
is
in
het
paleis
zyner
heijigheid,
des
HKEREN
troon
is
in
den
hemel;
zyne
oogen
aanfchouwen,
zyneoogenledenproevende
menfchen
kinderen.
De
HEERE
proefc
den
rechtveerdigen,
maar
den
godloozen,
en
dien,
die
geweld
lief
heeft,
haat
zyne
ziele.
En
Psalm
XXVI:
2.
Proeft
my,
HEERE,
en
verzoekt
my;
toeft
myne
nieren,
en
myn
herte.
En
Psalm
XXXIII:
13—15.
De
HEERE
fchouwt
uit
den
Hemel,
en
ziet
alle
menfchen
kinderen:
Hy
ziet
uit
van
zyne
vafle
woonplaatfe,
op
alle
jnwoonders
der
aarde:
Hy
formeert
haarer
aller
herte;
hy
let
op
alle
haa«
re
werken.
En
Psalm
XCIV:
8—II.
Aanmerktgy
onvemufrigenonder
den
volke;
en
gy
dwaazen,
wanneer
zult
gyverltandig
worden
?
Zoudediedeooreplant,
niethooren?
zoude
die
de
oogen
formeert,
niet
aanfchouwen?
Zoudedie
de
Heidenen
tuchtigt,
niet
ftraffen?
Hv
die
den
menfche
weetenfchap
leert?
De
HEERE
weet
de
gedachten
des
menfchen
,
dat
ze
ydelheid
zyn.
Spreuken
XV:
3.
De
oogen
desHEEREN
zyn
in
alleplaatfc
,
be-
fchouwende
de
quaaden
en
de
goeden.
En
Kapittel
XVII:
3.
De
fmehkroes
is
voor
het
zilver,
en
de
oven
voor
't
goud:
maar
de
HEERE
proeft
de
herten.
Het
Permalink: http://pid.emory.edu/ark:/25593/shxw6