28
*s
MENSCHEN
BEGIN,
P
s
a
lm
III:
j.
Xlcriep
metmyneftemmetot
denHEERE,
enhy
verhoorde
my
van
den
berg
zyner
heiligheid,
Sela
1
En
Psalm
XXX11I:
20—22.
Onze
ziele
verbeid
den
HEERE;
hyisonzehul-
pe
,
en
onze
fchild.
Want
ons
herte
is
in
hem
verblyd,
om
dat
wy
op
den
Naame
zyner
heiligheid
vertrouwen.
Uwegoedertierenheid,
HEERE,
zy
over
ons;
gelyk
als
wy
op
u
hoopen.
Jesaia
XXX:
18,
19.
En
daarom
zal
de
HEERE
wachten,
op
dat
by
u
genadig
zy,
en
daarom
zal
hy
verhoogd
worden,
op
dathyzichover
ulieden
ontferme,
want
de
HEE¬
RE
iseen
God
des
gerichtes:
welgelukzaligzyn
die
alien,
die
hem
verwachten.
Want
het
volk
zal
in
Zion
woonen,
te
jeruzalem:
gy
en
zult
gantfelyk
niet
weenen,
gewiffelyk
zal
hy
u
genadig
zyn
op
de
ftemme
uwes
geroeps,zoo
haaft
als
hy
die
hooren
zal,
zal
hy
u
antwoorden.
Mattheus
XVIII:
1—4.
Tc
dier
zelver
uurequamen
deDifcipelentotJe-
zus,
zeggende
,
Wie
is
doch
demeelte
in't
Koning¬
ryk
der
Hemelen
?
J
En
Jezus,eenKindekentot
hem
geroepen
hcb-
bende,
ftelde
dat
in't
midden
van
haar,
En
zeiderVoorwaar
zegge
ik
u,
indien
gy
u
niet
en
vefrandert,en
word
gelyk
de
Kinderkens,
zoo
en
zult
gy
in
het
Koningryk
der
Hemelen
geenfins
ingaan.
Zoo
wie
dan
hem
zel
vcn
zal
vernederen,
gelyk
dit
Kindeken,
deze
is
de
meeftein
het
Koningryk
der
Hemelen.
;
Hkt
Permalink: http://pid.emory.edu/ark:/25593/shwvz