20
's
MENSCHEN
BEGIN,
Psalm
LI:
3—6.
2/y
t
my
genadig,6
God,na
uwe
goedertierenheid;
delgt
myne
overtreedinge
uit,
na
de
grootheid
uwer
barmhertigheden.
Wafcht
my
wel
van
myneongerechtigheid,
en
reinigt
my
van
myne
zonde.
Wane
ik
kenne
myneovertreedingen
,
enmyne
zonde
is
fteeds
voor
my.
-Tegen
u,
u
alleen,
heb
ik
gezondigt,
en
gedaan
dat
quaad
is
in
uwe
oogen:
op
dat
gy
rechtveerdig
zyt
in
uw
fpreeken,
[en]
rein
zyt
in
uw
richten.
Jesaia
I:
16—18.
Wafichet
u,
reiniget
u,
doed
deboosheiduwer
handelingen
van
voor
myne
oogen
weg,
laatafvan
quaad
te
doen.
Leeretgoeddoen,zoekt
betrecht,
helptden
ver-
drukten:
doed
den
Weezen
rechc,
handelt
de
twifl-
zaake
der
Weduwen.
Komtdan,
en
laatons
t'zamenrechten,
zeidde
HE
ERE:
alwavenuwe
zonden
alsicharlaken,
zy
zullen
wit
worden
alsfneeuw,
al
waren
zy
roodals
karmoizyn,
zy
zullen
worden
als
[wittej
wolle.
Mattheus
V:
8.
Zalig
[zyn]
de
reinen
van
herten,
want
zy
zullen
God
zien.
2
Ko,r
inthen
VII:
1.
Dewyle
wy
dan
deze
beloften
hebben,
gelicfden,
laat
onsons
zelven
reinigen
van
alle
befmettinge
des
vleefchesen
des
geelts^
volcindigende
de
Heilig-
maakinge
in
de
vreeze
Gods.
2
Timotheus
II:
21.
Indien
dan
iemanthem
zelven
vandezenreinigt,
die
zal
een
vat
zyn
tereere,
geheiligdenbequaam
tot
gebruik
des
Heeren,tot
allegoed
werk
toebercid.
Het
Permalink: http://pid.emory.edu/ark:/25593/shwkv