VOORREDEN.
Cjy
Jonge
Dochtertjes
en
Knaapjes,
Eenvoudige
en
onnooz'le
Schaapjes,
Die
op
des
werelds
Speelbaan
treed,
Mogt
gy
uw
fimpelheid
behouden,
Bevryd
van't
looze
arg
der
Ouden,
De
opvoeding
was
aan
u
befteed.
Gy
hebt
wel
Vader
ende
Moeder,
Gy
hebt
wel
Zufter
ende
Broeder,
Waar
van
u
nooddruft
word
bediend,
Men
voed
u
op,
men
vleid
en
eertje,
Maar
onze
zoete
lieve
Heertje,
Dat
is
uw
alderbefte
Vriend.
Van
zyne
hand
zyt
gy
gekomen,
Toen
gy
uw
oorfprong
hebt
genomen,
En
alle
goed
dat
u
gefchied,
Wat
dat
is
het
by
nacht
en
dagen,
Door
Ouders,
Vrienden
ende
Maagen,
Dat
is
van
Hem
en
anders
niet.
Dies
Permalink: http://pid.emory.edu/ark:/25593/shtz5