A
A
N
JOANNES
LUIKEN
de
Jonge.
joannes
Luiken,
kleine
Zoon,
Indien
gy
opwaft
op
der
Aajde,
Zo
ftaat
doch
na
des
Hemels
Kroon,
Want
die
gaat
boven
alle
waarde.
Myd
dan
de
ftrikken
voor
de
voet
Van
uwe
Kindfche
jonge
Jaaren,
A1
die
het
quaade
fpreekt
en
doet;
Laat
doch
het
quaad
gezelfchap
vaaren.
Het
quaad
gezelfchap
fchend
de
Jeugd,
Want
zulke
quaade
Medgezellen
Die
trekken
van
het
Pad
der
Deugd
Tot
op
den
breeden
weg
der
hellen.
Denk
deeds
van
al
wat
u
gefchied,
Tot
nut
en
onderhoud
van't
Leven,
Dat
gy't
van
Godes
Hand
geniet,
Die
'tAl,
enAl,
aan
Ons
moetgeeven.
En
die
nog,
boven
alle
Goed,
Zelfs
in
den
Hemel
zal
ontfangen
Den
geen,
die
zyn
Geboden
doet
En
maakt
op
Aarde
rechte
gangen.
Van
uw
beminden
Vader
lief
En
zal
u
niet
gedenken
meugen,
Devvyl
Hem
God
van
hier
verhief
Al
voor
den
tyd
van
uw
geheugen.
Maar
zo
gy
uwe
gangen
keert
A
3
Op
Permalink: http://pid.emory.edu/ark:/25593/shtww